zaterdag 17 oktober 2009
Henri-Floris Jespers' inleiding op Dubbel
Dames en heren,
Ik moet iets bekennen.
Indien ik vandaag hier sta is het natuurlijk omdat Bert Bevers het mij gevraagd heeft, met de taaie minzaamheid die hem kenmerkt. Maar ook uit jeugdsentiment, omdat deze bescheiden maar niet minder boeiende tentoonstelling plaatsvindt in BoZ – voor de ene Brabander zonder streepjes, voor de andere mét.
Jeugdsentiment? Jawel. In de laatste jaren van het lagere (stedelijk ofte gemeentelijk) onderwijs en in de lagere cyclus van het middelbare rijksonderwijs kregen we 'muziek'. Geen notenleer of zo, wel zanglessen. Vaderlandse liederen (het Wilhelmus incluis), waar onder meer de destijds plechtige prijsuitdelingen mee opgefleurd werden, maar ook (en in mijn herinnering vooral) Geuzenliederen die een onvergetelijke indruk op mij maakten. Zo werd Bergen op Zoom voor mij een mythische stad.
Talent heeft mij altijd geboeid, laat staan dubbeltalenten. Ik werd literair tot bewustzijn gewekt in de tijd van de experimentelen en van de nabloei van Cobra (in de nasleep van het surrealisme en dada) en het samengaan van literaire en plastische avant-garde leek me vanzelfsprekend. Daarbij fungeerde de lectuur van het opstel De avant-garde. Plastisch: poëtisch van Paul de Vree (De Tafelronde, jaargang 7, 1961, nummer 4) zowat als detonator.
Terugblikkend op een halve eeuw persoonlijke omgang met schrijvers, stel ik nu vast hoeveel dubbeltalenten mijn pad gekruist hebben: Gaston Burssens (1896-1965), Paul Neuhuys (1897-1984), Maurice Gilliams (1900-1982), Michel Seuphor (1901-1999), Alain Germoz (°1920), Gust Gils (1924-2002), Marcel Broodthaers (1924-1976), Guy Vaes (°1927), Serge Largot (°1929), Hugo Claus (1929-2008), Marcel van Maele (1931-2009), Paul Snoek (1933-1981), Hugues C. Pernath (1931-1975), Lucienne Stassaert (°1936), Georges Adé (1936-1992), Renaat Ramon (°1936), Nic van Bruggen (1938-1991), Freddy de Vree (1939-2004), Patrick Conrad (°1945), Luc Boudens (°1960).
Het begrip 'dubbeltalent' werd niet zonder enige onuitgesproken geringschatting vooral gebruikt in verband met schrijvers die ook plastisch bezig waren. Vaak werd daarbij impliciet een bepaalde hiërarchie vooropgesteld, net of er sprake was van zoiets als hoofd- en nevenactiviteit. Vanaf de jaren zeventig kreeg het verschijnsel 'dubbeltalenten' meer aandacht, niet alleen dank zij twee tentoonstellingen in Antwerpen (de eerste in het destijds bijzonder actieve Marcel Peeterscentrum, de tweede in het Hessenhuis), maar ook door de publicatie van Piet Thomas' Woord en beeld (Tielt, Lannoo, 1980).
Je hebt echter ook schilders die schrijven. In de meeste gevallen vallen hun geschriften onder de noemer essayistiek of traktaat, verduidelijken ze hun kunstopvattingen, denk maar aan Wassily Kandinsky (1866-1944), Paul Klee (1879-1940) of Yves Klein (1928-1962). Of, in Vlaanderen, aan Jozef Peeters (1895-1960), Mark Verstockt (°1930) of Jef Verheyen (1932-1984). Het geschreven woord als dienaar van het plastische denken. Dat geldt ook voor René Magritte (1898-1967), al is hij zeker niet geheel gespeend van louter literaire ambities.
Albrecht Dürer (1471-1528) en Jacopo da Pontormo (1494-1557) hielden een dagboek bij – ik bedoel een écht dagboek, niet het soort dagboek dat geschreven wordt met het oog op publicatie (een genre dat eigenlijk onder de fictie ressorteert...). Ze leverden aldus onbewust een niet te versmaden bijdrage tot de literaire traditie.
Plastische kunstenaars die het creatieve schrijven volwaardig en bewust beoefenden? Benvenuto Cellini (1500-1571) en Odilon Redon (1840-1916) die allebei een adembenemende autobiografie schreven. Of 'pur sang' schilder Pablo Picasso (1881-1973), met zijn toneelstukken Le Désir attrapé par la queue en Les Quatre petites filles.
Paul Joostens (1889-1960) hechtte meer belang aan zijn (grotendeels nog altijd onuitgegeven) literair werk dan aan zijn schilderijen. Marc. Eemans (1907-1998) schreef Franse en dan Nederlandse gedichten en poëtisch proza. De componist en collagist E. L. T. Mesens (1903-1971) ging gedichten schrijven. Guy Commerman (°1930) en Marcel Rademakers (°1939), die als nom de plume Mark Meekers voert, waren eerst plastisch en pas achteraf literair actief. Hoe het bij Renaat Ramon chronologisch te werk ging, weet ik niet met zekerheid. Dat het plastisch denken aan de basis ligt van zijn allround kunstenaarschap, lijkt me echter evident.
Bert Bevers, Frans Budé, Hans Claus, Annemarie Estor, Joke van Leeuwen, Mark Meekers, Y. Né, Lucienne Stassaert en Frank De Vos tonen hier in Atelier 13 hun beeldend werk. Daarnaast zijn ze alle negen actief als dichter.
Dubbeltalenten: dubbele persoonlijkheid, gespleten persoonlijkheid? Wijst 'dubbel' niet op ambivalentie, remplaçant, surrogaat, vervangingsmiddel? Ik denk van niet, al is elk geval een ander geval.
Kijken we etymologisch naar het semantisch veld. Dubbel, in het Latijn 'duplus' of 'duplex', is geconnoteerd met het werkwoord '(du)plicare', vouwen, over elkaar leggen, in het Grieks 'plekein', vlechten.
Dubbeltalenten weten dat een kunstwerk, ongeacht zijn concrete verschijningsvorm, vlechtwerk is, weefsel, textuur.
Ze illustreren voortdurend een eenheid in verscheidenheid, een symbool dat hun innigste creatieve drijfveer bewust of onbewust illustreert.
Die intuïtieve drang naar eenheid werd door Jean Cocteau (1889-1963) voorbeeldig aanschouwelijk gemaakt. Hij verdeelde zijn werk in volgende categorieën: poésie, poésie de roman, poésie de critique, poésie de journalisme, poésie de théâtre, poésie graphique en poésie cinématographique.
Die veelzijdige creatieve drift wordt hier naar mijn idee bescheiden maar niet minder overtuigend in kaart gebracht door de reizende tentoonstelling Dubbel.
Henri-Floris Jespers, oktober 2009
Ik moet iets bekennen.
Indien ik vandaag hier sta is het natuurlijk omdat Bert Bevers het mij gevraagd heeft, met de taaie minzaamheid die hem kenmerkt. Maar ook uit jeugdsentiment, omdat deze bescheiden maar niet minder boeiende tentoonstelling plaatsvindt in BoZ – voor de ene Brabander zonder streepjes, voor de andere mét.
Jeugdsentiment? Jawel. In de laatste jaren van het lagere (stedelijk ofte gemeentelijk) onderwijs en in de lagere cyclus van het middelbare rijksonderwijs kregen we 'muziek'. Geen notenleer of zo, wel zanglessen. Vaderlandse liederen (het Wilhelmus incluis), waar onder meer de destijds plechtige prijsuitdelingen mee opgefleurd werden, maar ook (en in mijn herinnering vooral) Geuzenliederen die een onvergetelijke indruk op mij maakten. Zo werd Bergen op Zoom voor mij een mythische stad.
Talent heeft mij altijd geboeid, laat staan dubbeltalenten. Ik werd literair tot bewustzijn gewekt in de tijd van de experimentelen en van de nabloei van Cobra (in de nasleep van het surrealisme en dada) en het samengaan van literaire en plastische avant-garde leek me vanzelfsprekend. Daarbij fungeerde de lectuur van het opstel De avant-garde. Plastisch: poëtisch van Paul de Vree (De Tafelronde, jaargang 7, 1961, nummer 4) zowat als detonator.
Terugblikkend op een halve eeuw persoonlijke omgang met schrijvers, stel ik nu vast hoeveel dubbeltalenten mijn pad gekruist hebben: Gaston Burssens (1896-1965), Paul Neuhuys (1897-1984), Maurice Gilliams (1900-1982), Michel Seuphor (1901-1999), Alain Germoz (°1920), Gust Gils (1924-2002), Marcel Broodthaers (1924-1976), Guy Vaes (°1927), Serge Largot (°1929), Hugo Claus (1929-2008), Marcel van Maele (1931-2009), Paul Snoek (1933-1981), Hugues C. Pernath (1931-1975), Lucienne Stassaert (°1936), Georges Adé (1936-1992), Renaat Ramon (°1936), Nic van Bruggen (1938-1991), Freddy de Vree (1939-2004), Patrick Conrad (°1945), Luc Boudens (°1960).
Het begrip 'dubbeltalent' werd niet zonder enige onuitgesproken geringschatting vooral gebruikt in verband met schrijvers die ook plastisch bezig waren. Vaak werd daarbij impliciet een bepaalde hiërarchie vooropgesteld, net of er sprake was van zoiets als hoofd- en nevenactiviteit. Vanaf de jaren zeventig kreeg het verschijnsel 'dubbeltalenten' meer aandacht, niet alleen dank zij twee tentoonstellingen in Antwerpen (de eerste in het destijds bijzonder actieve Marcel Peeterscentrum, de tweede in het Hessenhuis), maar ook door de publicatie van Piet Thomas' Woord en beeld (Tielt, Lannoo, 1980).
Je hebt echter ook schilders die schrijven. In de meeste gevallen vallen hun geschriften onder de noemer essayistiek of traktaat, verduidelijken ze hun kunstopvattingen, denk maar aan Wassily Kandinsky (1866-1944), Paul Klee (1879-1940) of Yves Klein (1928-1962). Of, in Vlaanderen, aan Jozef Peeters (1895-1960), Mark Verstockt (°1930) of Jef Verheyen (1932-1984). Het geschreven woord als dienaar van het plastische denken. Dat geldt ook voor René Magritte (1898-1967), al is hij zeker niet geheel gespeend van louter literaire ambities.
Albrecht Dürer (1471-1528) en Jacopo da Pontormo (1494-1557) hielden een dagboek bij – ik bedoel een écht dagboek, niet het soort dagboek dat geschreven wordt met het oog op publicatie (een genre dat eigenlijk onder de fictie ressorteert...). Ze leverden aldus onbewust een niet te versmaden bijdrage tot de literaire traditie.
Plastische kunstenaars die het creatieve schrijven volwaardig en bewust beoefenden? Benvenuto Cellini (1500-1571) en Odilon Redon (1840-1916) die allebei een adembenemende autobiografie schreven. Of 'pur sang' schilder Pablo Picasso (1881-1973), met zijn toneelstukken Le Désir attrapé par la queue en Les Quatre petites filles.
Paul Joostens (1889-1960) hechtte meer belang aan zijn (grotendeels nog altijd onuitgegeven) literair werk dan aan zijn schilderijen. Marc. Eemans (1907-1998) schreef Franse en dan Nederlandse gedichten en poëtisch proza. De componist en collagist E. L. T. Mesens (1903-1971) ging gedichten schrijven. Guy Commerman (°1930) en Marcel Rademakers (°1939), die als nom de plume Mark Meekers voert, waren eerst plastisch en pas achteraf literair actief. Hoe het bij Renaat Ramon chronologisch te werk ging, weet ik niet met zekerheid. Dat het plastisch denken aan de basis ligt van zijn allround kunstenaarschap, lijkt me echter evident.
Bert Bevers, Frans Budé, Hans Claus, Annemarie Estor, Joke van Leeuwen, Mark Meekers, Y. Né, Lucienne Stassaert en Frank De Vos tonen hier in Atelier 13 hun beeldend werk. Daarnaast zijn ze alle negen actief als dichter.
Dubbeltalenten: dubbele persoonlijkheid, gespleten persoonlijkheid? Wijst 'dubbel' niet op ambivalentie, remplaçant, surrogaat, vervangingsmiddel? Ik denk van niet, al is elk geval een ander geval.
Kijken we etymologisch naar het semantisch veld. Dubbel, in het Latijn 'duplus' of 'duplex', is geconnoteerd met het werkwoord '(du)plicare', vouwen, over elkaar leggen, in het Grieks 'plekein', vlechten.
Dubbeltalenten weten dat een kunstwerk, ongeacht zijn concrete verschijningsvorm, vlechtwerk is, weefsel, textuur.
Ze illustreren voortdurend een eenheid in verscheidenheid, een symbool dat hun innigste creatieve drijfveer bewust of onbewust illustreert.
Die intuïtieve drang naar eenheid werd door Jean Cocteau (1889-1963) voorbeeldig aanschouwelijk gemaakt. Hij verdeelde zijn werk in volgende categorieën: poésie, poésie de roman, poésie de critique, poésie de journalisme, poésie de théâtre, poésie graphique en poésie cinématographique.
Die veelzijdige creatieve drift wordt hier naar mijn idee bescheiden maar niet minder overtuigend in kaart gebracht door de reizende tentoonstelling Dubbel.
Henri-Floris Jespers, oktober 2009
Abonneren op:
Posts (Atom)